Schooldag
Moeder staat te roepen aan de trap. Zo laat al? Vlug haast Jacob zich in zijn kleren. In de keuken grist hij nog snel een boterham mee die hij opeet terwijl hij zijn jas en schoenen zoekt. Hij stapt op zijn fiets en trotseert het drukke verkeer.
Auto’s razen, toeteren en scheuren rakelings voorbij. Jacob bereikt de school. Hij zet zijn fiets in de stalling, waar een groepje meisjes staat te giechelen. Het regent, maar toch blijft Jacob buiten op de speelplaats staan. In de gang weergalmen de stemmen van honderden jongens en meisjes tegen het plafond. Daar heb je die vreselijke bel. Jacob begeeft zich naar zijn rij.
Lawaai
Er is ontzettend veel lawaai van zwaar bepakte door elkaar laverende jongeren die zich een weg banen naar hun klasgroep. Ze stampen door de gang en stormen de klas binnen als een kudde olifanten. Het duurt wel vijf volle minuten voor de leerkracht de klas stil krijgt. Jacob voelt de hoofdpijn opkomen. Gelukkig moeten ze in stilte oefeningen maken, en de hoofdpijn is net helemaal weggeëbd als Jacob schrikt van de bel. Tijdens de leswissel wordt er geschreeuwd en gelachen. Zelfs wanneer de leerkracht de opdracht op het bord geschreven heeft, gaan ze gewoon door. Die van tekenen lijkt het zich niet aan te trekken. Zolang ze maar verder werken aan hun tekening kan en mag alles, zelfs muziek! Jacob kan niet tekenen bij dit lawaai en krijgt steevast slechte punten. In de pauze zoekt hij de verste hoek van de speelplaats. De jongens van zijn klas voetballen joelend. Of hij niet meedoet? Jacob houdt van voetbal, maar niet van het geschreeuw dat daarbij schijnt te horen.
Na de pauze is er zwemmen. Tierend verdringen ze elkaar aan de bus. Iedereen wil op de bank achteraan. Jacob gaat vooraan zitten, vlak achter de chauffeur. De buschauffeur heeft een slechte dag, hij toetert en vloekt alsof dat hem vlotter door de stad zou helpen. Wanneer ze afgestapt zijn, moeten ze nog even dicht opeengepakt wachten tussen de dubbele deuren in het portaal om een andere schoolgroep naar buiten te laten. De leraar roept dat ze rustig moeten zijn en opzij gaan. Jacob wordt moe. In de kleedkamer zijn klasgenoten elkaar aan het plagen. Er loopt iemand luid gillend rondjes met een zwembroek van een ander hoog opgestoken. De anderen lachen, Jacob niet. Jacob betreedt het zwembad en steekt zijn oordopjes in. De leraar komt naar hem: die oordopjes mogen echt pas in het water in; hij moet de opdracht kunnen horen!
Hoe zal hij ooit een zijn plaats in de wereld vinden te midden van al dit lawaai?
Stilte
Wanneer Jacob ’s avonds thuiskomt, haast hij zich naar zijn slaapkamer. Hij kruipt in bed en trekt de dekens over zijn hoofd. Na het avondeten maakt hij een mooie tekening en hij voetbalt nog even in zijn eentje tegen de muur van de garage. Pas wanneer het begint te schemeren, herinnert hij zich dat hij nog taken heeft tegen morgen. In de stilte van zijn kamer, is de opgave een fluitje van een cent.
De wereld maakt zich zorgen over Jacob, Jacob maakt zich zorgen over de wereld: hoe zal hij ooit zijn plaats vinden in dit lawaai? Jacob droomt van een leven op een rustige plek, ver weg van drukte en lawaai.
Column | Smet, H., De Cocon, jaargang 14, editie 82